Haags vertier

Haagse-Kermis-2

 

 

Wat voor Amsterdam het Vondelpark is, is voor Den Haag het Malieveld. Een uitgestrekte vlakte waar kermissen waren, protestacties, circussen en dergelijke. Mijn ouders hadden simpel weg niets met kermissen. Je krijgt alleen maar rommel voor je zuurverdiende geld had moeder gezegd. Ze had gelijk. Vandaag de dag is er niet veel veranderd op kermissen. Ooit hoorde ik een kermisexploitant zeggen tegen een collega. Die fles champagne die een eventuele winnaar krijgt daar krijg je hoofdpijn van. Ik noem het hoofdpijnchampagne. Ik wist genoeg.

Toch herinner ik mij dat ik samen met mijn vader en jongste zus slechts één keer als jong kind de kermis hebt bezocht. Later in mijn pubertijd ging ik met vrienden naar de kermis toe. Ondanks al dat vertier had ik er niet veel mee. Het bezoek bleef maar bij twee keer. Ook viel het ons op dat de attracties steeds dezelfde waren en hielden het op een gegeven moment maar voor gezien.

Er liepen veel luidruchtige klanten rond. Toch was de kermis in die saaie vijftig- en zestiger jaren voor de meeste mensen een verademing.

Bij aankomst bij het Malieveld, samen met een paar vrienden, kwam het lawaai ons al tegemoet. Het leek erop dat heel Den Haag uitliep om naar het spektakel te gaan. Het was een mierenhoop van mensen. Bij binnenkomst rook ik een mengsel van gebakken vis, oliebollen en een vleugje suikergoed. Bij een kraam hing zoveel verschillend snoep dat wij na afloop van de kermis met een zuurstok naar huis toe gingen. Ook was de suikerspin erg in trek.

Het was toen een sobere tijd. Snoepgoed was thuis bij de meeste mensen buiten kijf. Alleen tijdens Sinterklaas kreeg ik een suikerbeestje en een snoepsigaartje. Daar kon ik het als kind  mee doen. Toch was ik nooit ontevreden. Wij wisten niet beter dan dat dit zo hoorde.

Ondanks de meeste mensen, zo kort na de Tweede Wereldoorlog, nog geen cent te makken hadden, keek men op de kermis  niet op een dubbeltje. De flikkerende lichten en loeiharde microfoons kwamen je al tegemoet bij aankomst.

Met vrienden ging ik het beruchte spookhuis in. Wij stapten in een van de karretjes die een donkere ruimte inreed. Ik hoorde het geschreeuw van een heks, zag een paar skeletten voorbijkomen en raakte even verstrikt in een paar lange slierten die rakelings langs mij kwamen. Wij schreeuwden en lachten. Voor dat wij het wisten reden wij door een klapdeur heen en sprongen het wagentje uit.

Tijdens een ritje in de botsauto’s botste mijn duopassagier steevast tegen elk autootje die hij maar tegenkwam. Na afloop was mijn tand door mijn lip gegaan. Toch nam ik dit alles maar voor lief. Verderop stond een corpulente vrouw op een podium, waarvan ik de naam niet meer weet. Ze had een behoorlijke omvang, brede armen en bovenbenen, waar menig worstelaar jaloers op zou zijn.

Ik rook oliebollen, maar dat bleken poffertjes te zijn. Met z’n allen smulden wij van deze lekkernij in een grote tent waar lange banken met tafels stonden.

Een van de jongens wilde naar de schiettent gaan en wij gingen mee. Conny, een van mijn vriendinnen vertelde dat haar broer had gezegd dat de loop van zo’n buks krom was, waardoor je niet rechtuit kon schieten.

‘Wat een verlakkerij!’ zei Ron. Toch wil ik het proberen.’

Er stonden een zestal buksen op een rij. Ze waren geladen met kleine kogeltjes. Ron schoot twee keer op een witzwarte schijf waarvan de tweede keer bijna raak was. Als dank kreeg hij een plastic voetbalfluitje, die hij vervolgens aan een joch gaf die met zijn ouders langs de schiettent liep.

‘Wat moet ik met zo’n stom fluitje, zei hij tegen ons. Zonde van mijn geld.’

Touwtje trekken leek mij wel wat. Ik had gehoopt op een leuke beer die ergens in een hoek van de kraam hing. Het bleek een miezerig poppetje te zijn die ik kreeg. Voor mij was de lol er ook af. Het vlooientheater, de muizenstad en het spiegeldoolhof lieten wij links liggen.

In de verte hoorden wij geronk van motoren. Het bleken brommers te zijn van passanten die op eigen risico voor een klein bedrag tegen een steile wand konden crossen. Het was een spektakel moest ik zeggen. Arnoud, een van de vrienden bleef maar kijken. Soms ging het net goed tot op het moment dat een jongen van zijn brommer afviel en deze bovenop hem viel. Wij bleven er niet naar kijken, maar hoorde even later een ambulance aankomen rijden met zijn sirene aan.

‘Dat zal vast voor die jongen zijn’ zei ik.

Twee van ons gingen de achtbaan in waar gillende personen inzaten. Ik had hoogtevrees en ging voor geen goud mee. Na afloop vertelde Conny en Ron dat ze een prachtig gezicht hadden over de stad met de Haagse toren.

De draaimolen voor de allerkleinsten vond gretig aftrek. De houten paarden waren prachtig.

Bij het naar huis gaan lag het gras, of wat er nog van over was bezaaid, met papieren bekers, snoepwikkels, flesjes, entreekaartjes, stokjes van de suikerspin en andere papierwaren. Ook afgehapte worstenbroodjes zag ik liggen. De gemeentereiniging had heel wat te doen na afloop van de kermis.

De kermis is, na al die dagen weer vertrokken, las mijn vader ons voor uit de Haagsche Courant. Het alledaagse leven gaat weer gewoon zijn gang. Volgend jaar zullen de kermisexploitanten vast en zeker weer terugkeren’ zei hij. Daar kunnen wij Hagenaars het voorlopig mee doen.

 

 

 

 

 

3 gedachtes over “Haags vertier

  1. je boft Gemma. Toen ik vandaag na het werk langs het Malieveld liep zag dat ik de opbouw van de Haagsche Kermis in volle gang was. Inclusief reuzenrad. Als ik je verhaal lees komen er vast zoete herinneringen boven als je de kermis gaat bezoeken

Geef een reactie op gemma1952 Reactie annuleren